Spring naar navigatie Spring naar inhoud
Hettie Aardema; verpleegkundig specialist en opleider van deze beroepsgroep

 

‘’Ook wij als medewerkers en behandelaars moeten erbij stilstaan dat hoe wij ons werk inrichten geld oplevert of geld kost. De behandelduur en het meten van het resultaat van een behandeling zijn heel belangrijk, zeker ook voor de patiënt.”  

 

‘We vinden het nu wenselijk om doelen te stellen en effect te meten. Dat verdiént de patiënt ook’ 

   

“We hebben veel schotten binnen de organisatie, maar ook tussen de organisatie en de buitenwacht. Die moeten we zoveel mogelijk wegnemen om ervoor te zorgen dat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Wat er eigenlijk van ons gevraagd wordt in dit ontwikkelingsproces van GGZ Drenthe is de bereidheid om breder te kijken. Dan krijg je betere verbindingen, een betere koppeling van zorg, maar ook een betere afstemming van opleiding en werk. En maatwerk, zowel bij en voor de patiënt als bij de professionals in hun ontwikkelingsproces. 

We zijn met elkaar verantwoordelijk voor de gehele organisatie en dat vraagt iets van onze mobiliteit. Is er ergens een tekort aan professionals, dan moeten we samen zorgen dat we de zaken beter verdelen. Als ik als gevolg daarvan in Assen in plaats van in Emmen moet werken, dan is dat zo.

Harde en zachte kant

Van oudsher waren de harde (bedrijfsvoerings)kant en de zachte (behandelings)kant in onze organisatie gescheiden. Dat is aan het veranderen. Ik zit bijvoorbeeld in de werkgroep Zorgverkoop Plus, waarin besproken wordt wat de zorgverzekeraars van ons vragen. Die werkgroep is nieuw, en is bedoeld om inhoudelijke mensen mee te laten denken. Het effect daarvan is dat je er als behandelaar veel beter inzicht in krijgt wat je kunt doen om de bedrijfsvoering gezond te houden. En dat is een gunstige ontwikkeling, want ook wij als medewerkers en behandelaars moeten erbij stilstaan dat de manier waarop wij ons werk inrichten geld oplevert of geld kost. 

Zo zijn bijvoorbeeld de behandelduur en het meten van het effect van een behandeling heel belangrijk, zeker ook voor de patiënt. Vroeger werd een patiënt behandeld zo lang als de behandelaar of de patiënt dat nodig achtte. Nu kijken we daar anders naar en vinden we het wenselijk om doelen te stellen, een einddatum af te spreken, effect te meten én met de patiënt overeen te komen op welk effect de behandeling kan worden afgesloten. Dat verdiént de patiënt ook. Dat effect van de behandeling kun je meten aan de hand van vragenlijsten van de ROM, de Routine Outcome Monitoring. Toch kijken we er nog veel te weinig naar. Vroeger legde de verzekeraar het op, op straffe van korting op het budget. Dat is niet meer zo, maar iedere behandelaar zou dit zelf moeten willen weten. GGZ Drenthe heeft een ROM-commissie die op basis van richtlijnen en standaarden samen met professionals, zogenoemde aandachtfunctionarissen, vaststelt welke vragenlijsten wij in onze organisatie willen gebruiken. Dat is een mooie ontwikkeling omdat iedereen er dan bij betrokken wordt. Toch is ook daartegen nog hier en daar weerstand, omdat mensen denken dat het moet, dat het is opgelegd. Er is dus een mentaliteitsverandering nodig die ertoe leidt dat mensen zelf willen weten hoe effectief een behandeling is.

Niet te lang in zorg

De wereld verandert heel snel en er is een tekort aan verpleegkundigen en regiebehandelaren. Dat is nu al zo en het ziet er niet naar uit dat we dat probleem in de toekomst kunnen oplossen. Wat betekent dat dan voor de manier waarop we ons werk organiseren? Voor een gezonde bedrijfsvoering heb je de juiste disciplinemix nodig. De zorgvraag van de patiënt is leidend; die bepaalt hoe lang de patiënt in zorg gehouden wordt en wat de wat de meest passende discipline is om samen met die patiënt aan die zorgvraag te werken. 

Vroeger werd de patiënt naar de ggz verwezen en kwam hij daar vaak  nooit meer vandaan. Nu willen we – en wij niet alleen, het is een breed gedragen maatschappelijke ontwikkeling – dat de patiënten in hun eigen huis en omgeving weer de dingen kunnen gaan doen waar ze goed in zijn en zich prettig bij voelen. Soms kan iemand ondanks zijn psychische aandoening  of de symptomen die er nog zijn erg tevreden zijn over de rollen die hij vervult. Dagelijkse ondersteuning en begeleiding kunnen heel goed door ketenpartners worden uitgevoerd. Dat vraagt van ons een andere houding, een gedragsverandering die enigszins op gespannen voet staat met de manier waarop velen zijn opgeleid, namelijk om probleemgestuurd te werken. Terwijl je veel kunt realiseren als je juist vanuit de kracht van de patiënt werkt. De omslag die we moeten maken is dat we niet alleen maar focussen op het probleem, maar ook vooral op de kracht van de patiënt en op de factoren die een positieve invloed hebben. Bijvoorbeeld dat iemand moeder is, dat er een netwerk is, of dat iemand optimistisch van aard is. Daar kun je gebruik van maken om de patiënt vooruit te helpen. Er zijn mooie methodieken voor. Een voorbeeld is een behandeling die is gericht op het dagelijks functioneren van de patiënt en hoe dit door ziekte of tegenslag is beïnvloed. Hiervoor wordt de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) gebruikt. Dat is een gezondheidsmodel waarin ook vooral aandacht is voor wie de patiënt is, en wat positieve beïnvloedende externe en persoonlijke factoren zijn. Je kunt met dit model als het ware een foto maken van die individuele patiënt. Het is fantastisch om op die manier met patiënten te werken. 

Zinvolle dagbesteding

Als de ketenpartners een deel van de zorg op zich nemen, zijn transfermomenten erg belangrijk: een goede overdracht, afstemming en samenwerking, waarbij ieder doet waar hij goed in is. Want we willen niet dat patiënten naar huis terugkeren en zorg dichtbij huis ontvangen, maar daarbij vereenzamen. Er zijn ook mensen die het echt nodig hebben om met anderen te wonen, met veel begeleiding. En dat hoeft niet per se binnen de muren van een instellingsterrein. Maar er is veel afgebroken, ook dingen die goed waren. Wat ik persoonlijk mis in de samenhang is de zinvolle dagbesteding. Vroeger gingen mensen naar de sociale werkplaatsen, of konden in een meester-gezel construct nog een vak leren, maar daar is heel veel op bezuinigd. Dat gebeurde onder andere in het kader van de participatie: mensen moeten gewoon weer aan het werk. Maar in de praktijk is dat heel ingewikkeld, omdat ze veel begeleiding nodig hebben. Het is te hopen dat de voorzieningen voor een zinvolle dagbesteding weer terugkomen. Ik heb nu patiënten die deelnemen aan een vorm van dagbesteding waar ze heel veel leuke dingen doen, maar ze moeten daarvoor wel betalen. Terwijl geld verdienen met het werk dat je doet veel beter is voor je zelfbewustzijn.”