“Ik was 22 toen ik een zelfmoordpoging deed. Ik was het leven helemaal zat. Het tijdstip had ik goed gepland. Er was niemand thuis. Ik slikte 100 stuks paracetamol achter elkaar, daarna ging ik op bed liggen wachten. Alles werd wazig. Ik werd wakker in het ziekenhuis.
Ik heb mij altijd erg onveilig gevoeld in het gezin waarin ik opgroeide. Mijn stiefvader was een alcoholist die mij sloeg. Ook misbruikte hij mij tot mijn elfde. Mijn moeder heeft van het misbruik nooit iets gemerkt. Ik onderging het allemaal, omdat ik merkte dat praten of verdrietig zijn de situatie juist verergerde. Mijn stiefvader sloeg mij dan en dreigde mij op straat te zetten. Rond m’n 20e kreeg ik psychische klachten. Studeren ging niet meer en ik voelde me enorm onder druk gezet. Ik werd depressief. Omdat ik nooit heb geleerd om over mijn gevoel te praten, leek het alsof ik gevangen zat. Ik wist niet hoe ik met mijn problemen om moest gaan. Het waren er gewoon te veel. Ik voelde me machteloos en zo ontzettend eenzaam dat zelfmoord uiteindelijk de enige uitweg leek. Op mijn 22e probeerde ik het echt.